Vertaling: W. Kuiper

Brontekst; december 2001: http://biointegrity.org/execsummaryoecd.html

Alliance for Bio-Integrity Home
OVER HOE DE AMERICAN FOOD AND DRUG ADMINISTRATION GENETISCH GEMODIFICEERDE VOEDSELPRODUCTEN GOEDKEURDE ONDANKS DE DOOR ÉÉN VEROORZAAKTE STERFGEVALLEN EN DE WAARSCHUWINGEN VAN HAAR EIGEN WETENSCHAPPERS OVER HUN UITZONDERLIJKE RISICO’S 

Steven M. Druker, J.D.
Executive Director

A. Introductie

In Mei 1998, onder leiding van de Alliance for Bio-Integrity spande een groep van maatschappelijke organisaties, biowetenschappers, en religieuze leiders een rechtszaak aan tegen de U.S. Food and Drug Administration (FDA) om genetisch gemodificeerde (GM) voedselproducten verplicht te laten testen op veiligheid en te laten etiketteren. Voor de gerechtelijke procedure moest de instelling de aanklagers, ter inzage van de stukken, voorzien van kopieën van meer dan 44.000 pagina’s aan interne documenten. Fotokopieën van 24 documenten uit dit archief zijn in een genummerde lijst beschikbaar om te bekijken of uit te printen op de website http://www.bio-integrity.org/

De onderstaande citaten van FDA wetenschappers zijn uittreksels uit deze teksten, en worden gevolgd door het nummer van het document van oorsprong. 

B. Grootschalig overlijden en invaliditeit veroorzaakt door een GM voedselproduct

In 1989 bracht de Japanse producent Showa Denko K.K. een via genetische modificatie verkregen aminozuur L-tryptofaan als voedingssupplement op de Amerikaanse markt. Om het te produceren werd een gen ter verhoging van tryptofaanproductie gespleten in het DNA van bacteriën, uit welke de substantie vervolgens werd onttrokken. Binnen enkele maanden nadat het op de markt kwam veroorzaakte het gentech supplement een epidemie van een zeldzame kwaal (in het Engels EMS geheten) welke resulteerde in de dood van 37 mensen en de blijvende invaliditeit van tenminste 1.500 anderen. (FDA's Regulation of the Dietary Supplement L-Tryptophan. Human Resources and Intergovernmental Subcommittee of the Committee on Government Operations, U.S. House of Representatives, Washington, D.C., 1991)

Gedurende vele voorafgaande jaren hadden andere producenten reeds L-tryptofaan supplementen op de markt gebracht, geproduceerd uit bacteriën zonder gebruik van genetische modificatie. Epidemiologisch bewijsmateriaal van het Amerikaanse Center for Disease Control legt geen enkel verband tussen het tryptofaan van deze andere producenten en uitbraken van EMS. (Kilbourne, E. Journal of Rheumatology Supplement, vol. 46, Oct. 1996) Daarnaast bemerkte men dat het gentech tryptofaan van Showa Denko ten minste één merkwaardige giftige besmetting bevatte welke nooit was aangetroffen in eerdere conventioneel geproduceerde partijen. 

Ondanks dat er geen sluitend bewijs is dat EMS veroorzaakt werd door genetische modificatie, heeft men die mogelijkheid nooit uit kunnen sluiten; en veel deskundigen achten het waarschijnlijk dat welke gifstoffen de ziekte ook hadden veroorzaakt, deze onverwachte bijverschijnselen van het gensplijten kunnen zijn geweest. Het is algemeen bekend dat genetische modificatie cellulaire activiteit kan wijzigen en nieuwe gifstoffen kan genereren, zoals blijkt uit de verklaringen in het hieronder volgende deel. (Zie ook T.J. Simat, et. al. "Synthesis, Formation and Occurrence of Contaminants in Biotechnologically Manufactured L-Tryptophan," Proceedings of the 9th International Meeting on Tryptophan Research, Hamburg, Germany, 10-14th Oct., 1998). De voornaamste reden dat er nooit uitsluitsel is bereikt, is dat het relevante bewijsmateriaal in Showa Denko's laboratorium vernietigd werd voor het kon worden onderzocht. 

Wetenschappers van de FDA bevestigen dat genetische modificatie de uitbraak van EMS kan hebben veroorzaakt. Op 27 september 1991 overlegde Dr. James Maryanski, coördinator van FDA’s Biotechnology Working Group de zaak met andere regeringsfunctionarissen. Volgens zijn verslag van deze bijeenkomst: "Ik zei dat we geen nieuwe informatie hadden, dat we nog niet weten wat EMS veroorzaakt noch kunnen we genetische modificatie van het organisme uitsluiten." (nadruk toegevoegd). (FDA Administrative Record at 22,923) Bij directe ondervraging, bevestigt Dr. Maryanski nog steeds dat genetische modificatie niet uitgesloten kan worden. (FDA Public Meeting on Bioengineered Foods, Washington, D.C. November 30, 1999

Reactie van de FDA: Op 18 juli 1991 getuigde Dr. Douglas L. Archer, Deputy Director of FDA's Center for Food Safety and Applied Nutrition (CFSAN) voor het House of Representatives Subcommittee on Human Resources and Intergovernmental Relations over de L-Tryptofaan tragedie. Hij zei dat het incident een bevestiging vormde van de waarschuwingen van de FDA over de gevaren van veel gezondheids-voedingssupplementen en dat de sterfgevallen en het toegebrachte letsel “de gevaren aantonen inherent aan de verscheidene listen van gezondheidsoplichterij waaraan men zich schuldig maakt ten opzichte van delen van het Amerikaanse volk.” Dr. Archer’s vooraf geprepareerde commentaar gaf nergens aan dat de giftige partijen L-Tryptofaan waren geproduceerd doormiddel van genetische modificatie, nog bracht hij ook maar één keer de mogelijkheid ter sprake dat dit proces in plaats van één of ander verondersteld probleem met L-Tryptofaan supplementen in het algemeen de oorzaak was van de epidemie. 

Op 29 mei 1992 erkende de FDA genetisch gemodificeerde voedselproducten officieel als veilig en verklaarde dat het niet nodig is hen op veiligheid te testen. !!! (De Amerikaanse wet stelt duidelijk dat een nieuwe methode van voedselproductie zoals genetische modificatie alleen kan worden verondersteld veilig te zijn als er een “redelijke zekerheid” is dat het geen schade kan berokkenen. 21 CFR Sec.170.3(i)) Daarnaast, in plaats van veiligheidsmaatregelen te treffen en een voorzichtigere houding aan te nemen ten opzichte van gentech, haalde de FDA alle L-Tryptofaan supplementen van de markt. Dus, ondanks dat geen enkel conventioneel geproduceerd L-Tryptofaan in verband is gebracht met een uitbraak van EMS, zijn alle soortgelijke supplementen verboden, terwijl alle genetisch gemanipuleerde voedselproducten goedgekeurd zijn voor de verkoop zonder te testen, ondanks dat er wetenschappelijk gerechtvaardigde gronden zijn om te vermoeden dat ’t het proces van genetisch modificeren zelf was dat de EMS epidemie veroorzaakte. Tot op de dag van vandaag gaat het uitvoerend college van de Amerikaanse regering door het feit te verhullen dat het fatale L-tryptofaan genetisch gemodificeerd was, en houdt haar bewering vol dat geen enkel GM-voedsel in verband is gebracht met menselijke gezondheidsproblemen. In december van 1999 verklaarde David Aaron, U.S. Deputy Secretary of Commerce; “Geen huiduitslag, geen nies, geen hoestje, nog geen traanoog is hieruit (GM-voedselproducten) voortgekomen, en dat is omdat we uitzonderlijk voorzichtig zijn geweest in het procédé van goedkeuring.” (Reuters, September 16, 1999

C. De verschillen tussen genetische modificatie en conventionele teelt

Dossiers van de FDA wijzen erop dat de meerderheid van haar wetenschappers die commentaar verschaften over de genetische modificatie van producten redelijke twijfels vaststelden omtrent hun veiligheid. Enkelen onder hen verstrekten krachtige waarschuwingen. Het overheersende gezichtspunt was dat genetische modificatie duidelijke risico’s met zich meebrengt en dat producten niet als veilig kunnen worden beschouwd totdat via gepast voedingsonderzoek is bevestigd dat ze dat zijn.

FDA microbioloog Dr. Louis Pribyl verklaarde bijvoorbeeld: “Er is een fundamenteel verschil tussen het soort onverwachte uitwerkingen dat zich kan voordoen bij traditionele teelt en bij genetische modificatie….” Hij voegde hier aan toe dat verscheidene aspecten aan het splijten van genen “…gevaarlijker kunnen zijn…” (4) Op vergelijkbare wijze waarschuwde Dr. E.J. Matthews van de FDA's Toxicology Group dat “…genetisch gemodificeerde planten …onverwacht hoge concentraties van plantvergiften zouden kunnen bevatten…,” en hij waarschuwde ervoor dat sommige van deze vergiften zich onverwacht zouden kunnen voordoen en “opmerkelijk andersoortige chemicaliën konden zijn die normaal gesproken uitdrukking vinden in ongerelateerde planten.” (2) Het potentieel aanvoerend voor zulke onbedoelde gevaren, verlangde de directeur van het Center for Veterinary Medicine (CVM) van de FDA dat er van genetisch gemodificeerde producten wordt aangetoond dat zij veilig zijn vóórdat ze op de markt komen. Hij verklaarde: “…het CVM gelooft dat veevoeders gewonnen uit genetisch gemodificeerde planten unieke zorgen met zich mee brengen voor dieren en voedselveiligheid.” (10) Hij verduidelijkte dat overblijfselen van onverwachte substanties, vlees en melkproducten voor mensen schadelijk konden maken. En het hoofd van de Biological and Organic Chemistry Section berispte de bureaucraten van de instantie voor het “op zijn kop” zetten van het oude beleid in een poging genetisch gemodificeerde voedselproducten equivalent te stellen aan hun conventionele tegenhangers. Hij wees er ook op dat het ontbreken van uitsluitselbiedend bewijsmateriaal dat een GM product gevaarlijk is géén veiligheid garandeert, en merkte op dat “in dit geval onwetendheid niet zalig maakt.” (7)

De talloze interne kritieken op het voorgestelde beleid worden samengevat door Dr Linda Kahl, één van de uitvoerende functionarissen, die protesteerde dat de instantie “…probeerde een vierkant blok in een rond gat te laten passen…[door] te proberen de eindconclusie te forceren dat er geen verschil bestaat tussen voedselproducten die veranderd worden door genetische modificatie en producten die worden veranderd volgens de traditionele teeltmethoden. Ze verklaarde: “De processen van genetische modificatie en traditionele teelt wijken van elkaar af, en volgens de technische experts van de FDA leiden zij tot andere risico’s.” (1)

In het licht van deze unieke risico’s adviseerden de FDA-wetenschappers dat genetisch gemodificeerde voedselproducten extra proeven behoren te ondergaan. De afdeling Food Chemistry and Technology maande tot voorzichtigheid, “… enkele ongewenste uitwerkingen zoals … het verschijnen van nieuwe nog niet eerder ontdekte vergiften … zouden aan de aandacht van de telers kunnen ontsnappen tenzij GM-planten specifiek op deze veranderingen worden onderzocht. Zulke vormen van onderzoek zouden op een basis van ‘geval tot geval’ moeten worden uitgevoerd, d.w.z., iedere transformant moet apart worden onderzocht voordat deze op de markt komt.” (6) De experts adviseerden dat onderzoek toxicologische proeven moest omvatten. 

Niet alleen was de instantie zich bewust van de twijfels binnen haar eigen rangen, men wist ook dat er aanzienlijke onenigheid heerste over de veiligheid van genetisch gemanipuleerd voedsel in de wetenschappelijke gemeenschap als geheel. FDA Biotechnology Coordinator Dr. James Maryanski bijvoorbeeld, bevestigde in een brief aan een Canadese regeringsambtenaar, op 23 oktober 1991, dat er omtrent de veiligheid geen wetenschappelijke consensus bestond. Hij gaf ook toe, “Ik denk dat het vraagstuk betreffende het vermogen van sommige substanties om allergische reacties te veroorzaken bijzonder moeilijk voorspelbaar is.” (8)

Reactie van de FDA: Op 29 mei 1992 brachten de besluitmakers een beleidsverklaring uit dat er een overweldigende consensus bestaat onder wetenschappers dat genetisch gemanipuleerd voedsel geen andere risico’s met zich meebrengt dan conventionele voedselproducten. Dienovereenkomstig gaat het beleid ervan uit dat ieder genetisch gemanipuleerd gewas even veilig is als zijn conventionele tegenhanger tenzij anders wordt aangetoond. (De enige uitzondering geldt voor voedselproducten uit één van de weinige soorten die betrokken is bij de meest voorkomende voedselallergieën.) De FDA vereist géén veiligheidsproeven, en de producent doet zijn eigen proeven op een volledig vrijwillige basis, en alle belangrijke beslissingen worden de fabrikant ter eigen discretie overgelaten. (Zoals in sectie B wordt aangegeven, vereist de wet van de Verenigde Staten dat nieuwe voedselproducten zoals deze, niet als veilig kunnen worden beschouwd tenzij er “redelijke zekerheid” bestaat dat zij niet schadelijk zullen zijn. Bovendien moet vaststelling van veiligheid gebaseerd zijn op betrouwbaar bewijs uit standaardproeven. (21 CFR 170.3(b)&(h))

D. Het gebruik van merkergenen voor weerstand tegen antibiotica

Aangezien de meeste cellen die aan gen-implantatietechnieken worden onderworpen het lichaamsvreemde gen niet in zich opnemen, moet er een groot aantal worden gebruikt, en er moet aan het lichaamsvreemde gen een kenmerk worden verbonden om de cellen te kunnen identificeren die het in zich hebben opgenomen. De fabrikanten besloten dat genen die coderen voor weerstand tegen antibiotica de goedkoopste ‘marker genes’ zouden vormen. In het bijzonder waren zij begerig een gen te gebruiken dat weerstand verschaft tegen het antibioticum kanamycin dat een belangrijke medische toepassing heeft. Op 30 september 1992, verzocht de biotechnologie coördinator van de FDA de afdeling Anti-Infective Drug Products om het voorgestelde gebruik te evalueren van het merker-gen voor kanamycin resistentie. (11) Op 3 december 1992 dienden de experts van de afdeling hun geschreven opinie in. Om hun bezorgdheid te benadrukken stelden zij de slotzin van hun conclusie op in hoofdletters: “HET ZOU EEN ERNSTIG GEZONDHEIDSGEVAAR OPLEVEREN OM EEN GEN DAT CODEERT VOOR WEERSTAND TEGEN ANTIBIOTICA TE INTRODUCEREN IN DE NORMALE FLORA VAN DE ALGEMENE POPULUS.” (nadruk afkomstig uit origineel) (12) Bij het versturen van het document naar een andere functionaris van de FDA sloot de directeur van de afdeling een brief bij getiteld; “De tomaten die Akron zullen verslinden.” (De eerste commerciële toepassing van het merker-gen stond geplant voor de Flavr Savr tomaat.) Hij schreef: “U moet deze consultatie echt lezen. De afdeling stelt zich behoorlijk dwars op tegen het kanamycin merker-gen in de genetisch gemanipuleerde tomaten. Dit zou ernstige consequenties kunnen hebben.” (12) Op 30 maart 1993 stuurde de leidinggevende microbioloog van de afdeling een vervolg memo naar de biotechnologie coördinator waarin hij sterke kritiek leverde op het voorgestelde gebruik van het merker-gen. Hij merkte op dat ondanks het feit dat er andere merkers beschikbaar waren het bedrijfsleven de antibiotisch resistente wil gebruiken omdat zij goedkoper zijn. Hij stelde dat het verkeerd was de keuze op zo’n motivatie te baseren vanwege de betrokken risico’s: “Naar mijn mening weegt het gewonnen voordeel van het gebruik van de kanamycin resistentie merker minder zwaar dan het risico dat het gebruik en het verspreiden van deze merker over de gehele natie met zich meebrengt. Indien we dit voorstel toestaan, zullen we een geweldige kwantitatieve lading genetisch materiaal aan het milieu toevoegen wat waarschijnlijk de verspreiding van weerstand tegen kanamycin zal verzekeren.” (13)

Reactie van de FDA: De instelling keurde het gebruik van het kanamycin weerstandsgen niet alleen in tomaten goed maar ook in andere groenten. Op dit moment zijn de meeste genetisch gemanipuleerde gewassen uitgerust met kenmerkende genen die antibiotisch resistent maken. 

E. De Proeven op de "Flavr Savr" tomaat

De eerste genetisch gemodificeerde variant van een natuurlijk voedsel dat de FDA onder de loep nam was Calgene’s "Flavr Savr" tomaat. Ondanks dat de FDA geen enkele test verlangde, onderwierp Calgene de tomaat vrijwillig aan voedingsproeven en verzocht de instelling om de gegevens te beoordelen. De wetenschappers van de FDA viel op dat er een patroon was van maagletsel dat vragen over de veiligheid opwierp en verzochten Calgene herhaaldelijk om meer gegevens te verstrekken om de kwestie te kunnen ophelderen. Uit de stukken blijkt dat zulke gegevens nooit tevoorschijn zijn gekomen. In commentaar op de voor handen zijnde gegevens schreef Dr. Robert J. Scheuplein, director of the FDA's Office of Special Research Skills: “…De gegevens schoten tekort voor een ‘bewijs van veiligheid’ of een ‘bewijs van redelijke zekerheid van geen schade’ die de standaard vormen welke we normaalgesproken zouden toepassen bij toevoegingsmiddelen. Om dat bewijs te kunnen leveren hebben we, naar mijn mening, een onderzoek nodig dat het veiligheidsvraagstuk oplost dat door de huidige gegevens naar voren is gebracht.” (15) Dr. Carl B. Johnson van de Additives Evaluation Branch stemde ermee in dat “…er nog onbeantwoorde vragen zijn.” (16) 

Het is opmerkelijk dat functionarissen van de FDA hun experts hadden geïnstrueerd om een lagere veiligheidsstandaard toe te passen bij de evaluatie van de tomaat dan de standaard die geldt voor nieuwe toevoegingsmiddelen. (Dit wordt onthult op pagina 4 van Dr. Scheuplein's memo.) Door zo te handelen schonden zij de reglementen van de FDA zelf die vereisen dat proeven op voedselproducten zoals die welke voortkomen uit de biotechniek “…dezelfde kwantiteit en kwaliteit van wetenschappelijk bewijs vereisen als nodig is om goedkeuring te verkrijgen voor de substantie indien deze wordt gebruikt als toevoegingsmiddel in voedsel. (21 CFR Sec. 170.30(b)

Reactie van de FDA: Uiteindelijk keurde de instelling de tomaat goed. Bovendien beweerde de instantie dat alle relevante kwesties met betrekking tot de veiligheid naar tevredenheid waren opgelost, en stelde dat omdat de Flavr Savr zo goed uit de verf was gekomen het onnodig was voor enig hiernavolgend genetisch gemodificeerd gewas onderworpen te worden aan dezelfde rigoureuze teststandaard. Tot op de dag van vandaag bestaat er geen betrouwbaar bewijs dat er ook maar één met succes de standaard heeft behaald die de Flavr Savr niet haalde. 

F. Wat de FDA in het openbaar beweert

Ondanks de grootschalige inbreng die de FDA ontving van haar eigen wetenschappers omtrent de risico’s van genetisch gemodificeerde voedselproducten en de mate waarin deze afwijken van conventionele risico’s, stelt de officiële beleidsverklaring van de FDA: De instantie is zich niet van enige informatie bewust die aantoont dat voedsel ontwikkeld door deze nieuwe methoden op enige betekenisvolle of algemene manier van ander voedsel verschilt….” (Statement of Policy: Foods Derived From New Plant Varieties, May 29, 1992, Federal Register vol. 57, No. 104 at 22991.) Bovendien is de instantie er mee doorgegaan feiten mis te representeren. Op 28 februari 2000 bijvoorbeeld, verklaarde Dr. James Maryanski, de hoofdwoordvoerder van de FDA over genetisch gemanipuleerd voedsel, op de OECD conferentie over GM voedselveiligheid in Edinburgh, Schotland, dat de wetenschappers van de instantie alleen maar vragen naar voren hadden gebracht omtrent de verschillende kwesties die met genetisch gemodificeerd voedsel te maken hebben. Maar zoals uit hun eigen memo’s duidelijk blijkt, deden de wetenschappers mededelende verklaringen, vele van hen behoorlijk empathisch, omtrent het unieke potentieel van de biotechnologie om onbedoelde en onvoorspelbare negatieve bijwerkingen te veroorzaken. 

Bovendien verklaarde de FDA commissaris op 2 mei 2000: “De wetenschappelijke beoordelingen van de FDA blijven aantonen dat alle biotechnologische voedselproducten die hier in de Verenigde Staten vandaag de dag worden verkocht even veilig zijn als hun niet-biotechnologische tegenhangers.” Maar in het voorafgaande jaar bevestigde de FDA duidelijk dat zij geen grondige onderzoeken uitvoert op genetisch gemodificeerd voedsel: “De FDA heeft het niet nodig bevonden om uitgebreid onderzoek te verrichten op voedselproducten gemaakt uit biotechnologische planten…in overeenstemming met haar beleid uit 1992.” (Bericht uit The Lancet, 29 mei 1999) Bovendien bracht de meest uitvoerige test die er wel plaatsvond, volgens de experts van de FDA zelf, een onopgeloste veiligheidskwestie naar voren. 

In januari van 2001 bracht de FDA voorstellen voor reglementen uit die voortborduren op haar stelling dat er een overweldigende consensus bestaat onder de experts dat GM voedsel even veilig is als andere soorten, ondanks dat (a) de eigen experts er duidelijk anders over dachten en (b) de FDA herhaaldelijk via officiële kanalen gewaarschuwd is dat vele vooraanstaande wetenschappers van buiten de FDA deze nieuwe producten ook beschouwen als inherent gevaarlijker dan hun conventionele tegenhangers. 

G. De FDA heeft toegegeven een agenda te hebben ter promotie van de biotechnologische industrie in de Verenigde Staten 

De FDA bevestigt dat het opereert onder een regeringsbeleid van de federale overheid om de biotechnologische industrie in de Verenigde Staten te ‘koesteren’. ("Genetically Engineered Foods," FDA Consumer, Jan.-Feb. 1993, p.14) Dit beleid werd ingesteld door de regeringen van Reagan en Bush en is via Clinton/Gore doorgegaan op Bush/Cheney. Daarnaast, toen de FDA in 1991 de nieuwe positie creëerde van Deputy Commissioner for Policy om toezicht te houden op de formulering van haar beleid ten opzichte van GM voedsel, werd hiervoor Michael Taylor aangesteld, een advocaat uit Washington, D.C. die Monsanto en andere gentechbedrijven had gerepresenteerd op kwesties van voedselwetgeving. Gedurende de aanstelling van Mr. Taylor als plaatsvervangend commissaris, werden verwijzingen naar de mogelijke onbedoelde negatieve uitwerkingen van genetische modificatie in steeds sterkere mate gewist uit voorgestelde opstellingen van de beleidsverklaring (onder het protest van de wetenschappers van de FDA) en er werd een definitieve verklaring uitgebracht die beweerde dat (a) GM voedsel niet risicovoller is dan enig ander en (b) dat de instantie niet over informatie beschikte die op het tegendeel wees. (Daaropvolgend werd Mr. Taylor aangenomen door Monsanto als Vice-President voor openbaar beleid.) 

Tot slot, toen Vice-President Dan Quayle de beleidsverklaring van de FDA in 1992 introduceerde, verwees hij ernaar als "reglementaire verlichting" voor het bedrijfsleven.